Uitspraak
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 22 maart 2016, nr. AWB 15/6357, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 16/02339. Het beroep in cassatie was ingesteld door Stichting [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 22 maart 2016, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 19 januari 2016 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft om redenen van proceseconomie in het midden gelaten of de belanghebbende ten aanzien van het verschuldigde griffierecht een beroep kan doen op betalingsonmacht. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2016.