ECLI:NL:HR:2016:2604

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
15/04909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om immateriële schadevergoeding in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om immateriële schadevergoeding in het kader van de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, aangeduid als [X] B.V., had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 17 september 2015 was gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000, inclusief boetebeschikkingen en een beschikking inzake heffingsrente.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door de belanghebbende waren ingediend. De eerste drie middelen werden verworpen, omdat zij niet tot cassatie konden leiden. Het vierde middel, dat betrekking had op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, werd echter gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had gesteld dat het verzoek niet gemotiveerd was, aangezien een verzoek om immateriële schadevergoeding geen nadere motivering behoeft. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat verwijzing naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden noodzakelijk was.

De Hoge Raad heeft tevens de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht dat door de belanghebbende was betaald. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

18 november 2016
Nr. 15/04909
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 17 september 2015, nr. 10/00883, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 07/210) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De middelen 1, 2 en 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.2.
Het vierde middel klaagt erover dat het Hof belanghebbende niet de door haar verzochte vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. Voor zover uit ’s Hofs uitspraak moet worden opgemaakt dat het dit verzoek heeft afgewezen op de grond dat het niet is gemotiveerd, geeft de beslissing van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien een dergelijk verzoek geen (nadere) motivering behoeft. In het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ligt een voldoende motivering besloten. Voor zover het Hof is uitgegaan van een juiste opvatting ter zake, ontbreekt een beslissing op het verzoek en kleeft aan de uitspraak van het Hof in zoverre dit gebrek. Het middel treft daarom doel.
2.3.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 15/04910, 15/04983 tot en met 15/04986 en 15/04992 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover het betreft de beslissing op het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn,
verwijst het geding voor de behandeling van dat verzoek naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een zevende van € 1488, derhalve € 212,58, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.