ECLI:NL:HR:2016:2596

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
16/02061
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Servië en de eisen van de Uitleveringswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank Rotterdam van 7 april 2016, waarbij de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Servië toelaatbaar werd verklaard. De zaak betreft de uitlevering van een persoon die in 1967 is geboren en waarvan de identiteit in het arrest niet volledig is vermeld. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 28, derde lid, van de Uitleveringswet, die vereist dat de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, duidelijk worden vermeld in de uitspraak. De Hoge Raad constateert dat noch de bestreden uitspraak, noch het uitleveringsverzoek een overzicht bevat van de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht. Hierdoor is er sprake van een verzuim dat hersteld moet worden. De Hoge Raad verklaart de uitlevering toelaatbaar voor de feiten die zijn omschreven in de 'Order for Investigation of the Prosecutor's Office for Organized Crime KTI 37/15 form 15.12.2015'. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, omdat de ingediende middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal had ook geadviseerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard en de kwalificatie van die feiten naar Nederlands recht. De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de eisen die aan uitleveringsprocedures worden gesteld, met name de noodzaak om de feiten duidelijk te vermelden.

Uitspraak

15 november 2016
Strafkamer
nr. S 16/02061 U
IV/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 7 april 2016, nummer [00] , op een verzoek van de Republiek Servië tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard en de kwalificatie van die feiten naar Nederlands recht, tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering ter fine van vervolging ter zake van de feiten zoals die onder I en II uiteen zijn gezet in de "Order for Investigation of the Prosecutor's Office for Organized Crime KTI 37/15 form 15.12.2015", tot toevoeging van art. 11b Opiumwet als grondslag voor de strafbaarheid van de feiten naar Nederlands recht en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1.
De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Servië toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van "de feiten omschreven in het uitleveringsverzoek".
3.2.
Art. 28, derde lid, Uitleveringswet houdt in dat de rechter in zijn uitspraak de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, dient te vermelden. In aanmerking genomen dat noch de bestreden uitspraak noch voormeld uitleveringsverzoek een overzicht behelst van de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht, voldoet de uitspraak niet aan de eis dat zij een voldoende duidelijke vermelding dient te bevatten van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor de feiten die zijn omschreven in na te noemen door de verzoekende Staat bij het uitleveringsverzoek overgelegde stuk.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover de Rechtbank heeft verzuimd de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, genoegzaam te vermelden;
verklaart de gevraagde uitlevering toelaatbaar ter zake van de in de "Order for Investigation of the Prosecutor's Office for Organized Crime KTI 37/15 from 15.12.2015" onder I en II vermelde feiten;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2016.