Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
15 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 april 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1972, is aangeklaagd voor hypotheekfraude en valsheid in geschrift, waarbij de focus ligt op het opzet tot vervalsing van geschriften en het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. De verdediging heeft namens de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat C.H.W. Janssen, middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 15 november 2016 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.