Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
15 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en had een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 25.000,- opgelegd gekregen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn strafmotivering ten onrechte had overwogen dat het handelen van de verdachte ook voor haar zelf profijtelijk was geweest, zonder dat hier bewijs voor was. Dit leidde tot de conclusie dat de motivering van de strafoplegging onbegrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de straf.