Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
zetelende te Beuningen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
11 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Gemeente Beuningen. De zaak betreft een onrechtmatige overheidsdaad waarbij [eiser] schade heeft geleden door onjuiste informatie verstrekt door de gemeente. De Hoge Raad heeft de relevante feiten en het verloop van het geding in feitelijke instanties uiteengezet, waarbij verwezen wordt naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De kern van de zaak draait om de vraag of de verjaringstermijn voor de schadevergoeding beïnvloed wordt door de uitkomst van een kort geding of afhankelijk is van de voltooiing van een bestuursrechtelijke procedure.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de verjaringstermijnen in het civiele recht en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in Nederland.