In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de navordering van heffingskortingen over het jaar 2008. De belanghebbende, gehuwd met een echtgenoot die in 2011 een negatief inkomen had, ontving in 2008 heffingskortingen. De Inspecteur heeft deze heffingskortingen nagevorderd, inclusief heffingsrente, omdat de echtgenoot verliesverrekening toepaste. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de heffingsrente, onder verwijzing naar het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Eerste Protocol bij het EVRM. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen om geen heffingsrente te vergoeden bij verliesverrekening, en dat dit niet in strijd was met de genoemde verdragen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van een buitensporige last voor de belanghebbende en dat de wetgever voldoende ruimte had in zijn beoordelingsmarge. De proceskosten werden niet toegewezen.