ECLI:NL:HR:2016:2559

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
16/02926
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake afvalstoffenheffing gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van het Hof van 19 januari 2016, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2014 door de gemeente Den Haag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien het pas op 6 juni 2016 ter griffie van de Hoge Raad was ontvangen, terwijl de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 2 juni 2016 was verstreken. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 13 juni 2016 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar deze brief werd wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Na adresverificatie werd het stuk opnieuw verzonden, maar de belanghebbende heeft niet gereageerd. Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11 november 2016
Nr. 16/02926
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 21 april 2016, nr. BK‑15/00983, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 19 januari 2016 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Den Haag.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 21 april 2016.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 6 juni 2016 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 2 juni 2016. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 13 juni 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het laatstbekende adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2016.