Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
8 november 2016.
Hoge Raad
Op 8 november 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 15/01588. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die in eerste instantie was veroordeeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2015. De zaak betrof een poging tot doodslag, waarbij de verdachte met een auto op het slachtoffer inreed en met een krik in de richting van het hoofd van het slachtoffer sloeg. De advocaat van de verdachte, P. van der Geest, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.