Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
8 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1970, was veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het Gerechtshof had de verdachte een gevangenisstraf van veertig dagen opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de nieuwe wetgeving, die de mogelijkheid tot het opleggen van taakstraffen beperkt, van toepassing was op feiten die voor de inwerkingtreding van deze wet waren gepleegd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf. De Hoge Raad concludeerde dat de invoering van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht de rechter beperkt in het opleggen van taakstraffen, maar dat deze bepaling niet van toepassing is op feiten die voor de inwerkingtreding zijn gepleegd. De zaak is van belang voor de interpretatie van de overgangsregels van de nieuwe wetgeving en de toepassing van sanctierecht.