Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
8 november 2016.
Hoge Raad
In de zaak die bekendstaat als de Vivaldi-zaak, heeft de Hoge Raad op 8 november 2016 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening ten nadele van de gewezen verdachte, die in 2004 was vrijgesproken van de dood van de bedrijfsleider van een Aldi-supermarkt tijdens een gewapende overval op 11 december 2001. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op een nieuw NFI-rapport van 2 februari 2007, waarin de kans dat het DNA-materiaal van de gewezen verdachte op de nagels van het slachtoffer was aangetroffen, werd berekend op kleiner dan één op één miljard. Dit in tegenstelling tot een eerder rapport van 15 mei 2002, dat een kans van kleiner dan één op honderdduizend aangaf.
De Hoge Raad beperkte zich tot de beoordeling of de aanvraag voldeed aan de eisen van artikel 482a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank en het hof waren bekend met het eerdere NFI-rapport en het nieuwe rapport werd niet als zodanig gewichtiger beschouwd dat het ernstige vermoeden zou ontstaan dat de zaak anders zou zijn geëindigd. De Hoge Raad concludeerde dat het nieuwe bewijs niet voldeed aan de vereisten voor herziening en wees de aanvraag af, waarbij het belang van een goede rechtsbedeling werd benadrukt.
De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herziening ten nadele worden gesteld, vooral in zaken waar eerder een vrijspraak heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe onderzoeksresultaten niet van zodanig gewicht waren dat ze de eerdere vrijspraak konden ondermijnen, en dat de aanvraag tot herziening ongegrond was.