In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z] voor het jaar 2015. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken van het Gerechtshof, gedateerd 20 mei 2016, met de nummers BK-16/00020 en BK-16/00021.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren. Deze uitspraak benadrukt het belang van ontvankelijkheid in cassatieprocedures en de noodzaak voor partijen om voldoende belang aan te tonen bij hun beroep.