Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.De bestreden beschikking
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beslissing
16 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam, waarin een klaagschrift is ingediend door klager, die in verband met een beslaglegging op zijn vermogen en goederen, waaronder een aanzienlijk geldbedrag en luxe horloges, verzoekt om teruggave. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de beslaglegging in het kader van een Italiaans rechtshulpverzoek rechtmatig was en dat de belangen van derden niet in het geding waren. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de rechtbank niet ten gronde hoeft te treden in de vraag of de Italiaanse rechter op juiste gronden de wanverhouding tussen de inkomsten van klager en de inbeslaggenomen goederen heeft aangenomen. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de Italiaanse procedure met voldoende rechtswaarborgen is omkleed en dat klager in een later stadium de mogelijkheid heeft om een eventuele verbeurdverklaring aan te vechten. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank.