Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
1 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1975, in hoger beroep was veroordeeld. De Hoge Raad heeft op 1 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 14/04516. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaten M. Berndsen en K. Canatan de middelen van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft het zevende middel beoordeeld, dat klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De overige middelen zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en beslist dat de opgelegde gevangenisstraf wordt verminderd tot dertien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.