In deze zaak gaat het om de verdeling van een gemeenschap van onroerende zaken tussen twee broers, [eiser] en [verweerder]. De Hoge Raad behandelt een cassatieberoep van [eiser] tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die de verdeling van de onroerende zaken en de bijbehorende beheersvergoeding betroffen. De broers hebben in 1991 onroerende zaken geërfd van hun vader, en na de overname van het aandeel van hun zuster in 1997, zijn zij ieder voor de helft gerechtigd tot deze onroerende zaken. [verweerder] heeft het beheer over deze onroerende zaken gevoerd via zijn vennootschap Cedri Vastgoed Maastricht B.V. Er zijn echter geschillen ontstaan over de beheersvergoeding en de verdeling van de gemeenschap.
In de eerdere rechtsprocedures heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerder] afgewezen en in reconventie de gemeenschap verdeeld ten gunste van [eiser]. Het hof heeft echter in zijn eindarrest de rechtbank vernietigd en de onroerende zaken aan [verweerder] toegedeeld, met een veroordeling tot betaling van een bedrag aan [eiser]. [eiser] heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het hof onbegrijpelijk heeft geoordeeld over de verschuldigdheid van btw over de beheersvergoeding. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende is ingegaan op de stelling van [eiser] dat [verweerder] niet btw-plichtig is, en vernietigt de arresten van het hof. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.