Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
16 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 maart 2015. De klager had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de opheffing van het beslag dat was gelegd op zijn inbeslaggenomen paspoort en twee iPhones, op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De klager was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de beoordeling van de Rechtbank bevestigd voor wat betreft het paspoort en de iPhone 6, maar heeft geoordeeld dat de motivering van de Rechtbank met betrekking tot de iPhone 4 niet toereikend was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking, maar alleen voor zover het de beslissing over de iPhone 4 betreft. De zaak werd terugverwezen naar de Rechtbank Overijssel voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift in dat opzicht. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot het paspoort en de iPhone 6 in stand blijft.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over het voortduren van beslag in het kader van strafvorderlijke belangen. De Hoge Raad bevestigt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk moet zijn dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal besluiten, om het beslag te rechtvaardigen.