[verweerders] hebben in dit geding gevorderd dat
(1) voor recht zal worden verklaard dat enkele nader aangeduide bedingen van de afhandelingsregeling, die een leeftijdsonderscheid maken, in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA) en daarom nietig zijn,
(2) zal worden bepaald dat zij recht hebben op dezelfde behandeling als medewerkers van NLR die zijn geboren in of na 1950 en daarmee ook recht hebben op een eindejaarsuitkering over de periode van 1 januari 2007 tot de datum waarop zij 65 jaar worden, althans tot de datum waarop hun dienstverband eindigt,
(3) NLR zal worden veroordeeld tot betaling aan [verweerders] van voornoemde extra eindejaarsuitkering over de jaren 2007 tot en met 2011, met aftrek van het al uitbetaalde bedrag aan eindejaarsuitkering, en
(4) NLR zal worden veroordeeld om, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, aan [verweerders] ook de extra eindejaarsuitkering over de jaren vanaf 2012 te betalen op hetzelfde moment en op dezelfde wijze als bij de andere NLR-medewerkers.
3.3.2Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en NLR veroordeeld tot betaling aan [verweerders] van een bedrag overeenkomend met 156% van het gemiddelde brutojaarloon dat door hen is verdiend in de periode van 2007 tot hun 65e jaar, met rente en kosten. Het hof overwoog daartoe, samengevat weergegeven, als volgt.
(a) Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet VPL, waarmee de fiscale begunstiging van de VUT-regeling werd afgeschaft, was de continuering van een VUT-regeling praktisch gesproken alleen mogelijk voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950. Het is daarom begrijpelijk dat NLR alleen voor die categorie werknemers een VUT-regeling handhaafde. Een en ander geldt ook voor de afhandelingsregeling. Dit onderscheid tussen de leeftijdscategorieën van werknemers geboren voor 1 januari 1950 en daarna, is niet willekeurig. (rov. 3.6)
(b) NLR stelt dat zij geen verboden onderscheid naar leeftijd maakt door de afhandelingsregeling, voor zover het de verhoging van de extra eindejaarsuitkering voor oudere werknemers betreft, slechts toe te passen op werknemers die geboren zijn in 1950 en daarna. Zij voert aan dat werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950, onder wie [verweerders] , in een andere positie verkeren dan werknemers die na die datum zijn geboren omdat de laatsten, anders dan [verweerders] , geen gebruik kunnen maken van een VUT-regeling, ook niet op hun 62-ste of 63-ste jaar. Er is dus sprake van ongelijke gevallen en die mogen, aldus NLR, ongelijk worden behandeld. Bovendien is er een objectieve rechtvaardiging voor het verschil in behandeling tussen de beide genoemde groepen van werknemers. Het doel van de afhandelingsregeling is om de werknemers te compenseren die hun VUT- rechten volledig hebben verloren door de afschaffing van de VUT-regeling. De afhandelingsregeling dient dus een legitiem doel. Bij [verweerders] is echter geen sprake van een (volledig) verlies van VUT- rechten. De afhandelingsregeling is daarom terecht niet op hen van toepassing en daarmee wordt niet op excessieve wijze afbreuk gedaan aan hun belangen. (rov. 3.7)
(c) Het onderscheid dat NLR maakt door de eindejaarsuitkering slechts te verhogen voor werknemers die zijn geboren in en na 1950, is een onderscheid naar leeftijd in de zin van de art. 3 WGBLA. Werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950 ontvangen, in tegenstelling tot jongere werknemers, geen geboortejaarafhankelijke extra eindejaarsuitkering. De enkele omstandigheid dat [verweerders] nog wel op een VUT-regeling aanspraak kunnen maken en hun jongere collega’s niet meer, brengt nog niet mee dat [verweerders] in een geheel andere positie dan die jongere collega’s verkeren. Door de overgangsregeling zijn ook de VUT-rechten van [verweerders] ingeperkt. (rov. 3.8)
(d) De positie van [verweerders] verschilt nauwelijks van die van werknemers geboren na 1 januari 1950 op het moment dat beiden 63 jaar worden. Op die leeftijd kunnen [verweerders] met VUT gaan. Zij ontvangen dan nog gedurende twee jaar 75% van het laatstverdiende brutojaarsalaris, dus 150% totaal. De werknemer die op grond van de afhandelingsregeling aanspraak kan maken op een geboorteafhankelijke eindejaarsuitkering kan vervroegd uittreden en kan twee jaar tot zijn pensioen overbruggen met een gecumuleerde eindejaarsuitkering van 146%. (rov. 3.13, eerste alinea)
(e) Het verschil tussen beide groepen springt echter in het oog als men ervoor kiest niet vervroegd uit te treden, maar tot 65-jarige leeftijd door te werken. [verweerders] hebben dan ieder jaar hun salaris ontvangen, aangevuld met een eindejaarsuitkering van 5%. De na 1 januari 1950 geboren 65-jarige werknemer heeft echter behalve zijn salaris met 5% eindejaarsuitkering, óók de geboortejaarafhankelijke eindejaarsuitkering over de jaren vanaf 2007 uitgekeerd gekregen. Voor de werknemer die is geboren in 1950 komt dat neer op een bedrag aan extra inkomsten van 156% van het gemiddelde van het over de jaren 2007-2014 genoten brutojaarsalaris. Dat verschil in beloning, dat eerst ontstaat op het moment dat ervoor wordt gekozen om door te werken, dient te worden meegewogen bij de beoordeling of de afhandelingsregeling als een passend en noodzakelijk middel kan worden beschouwd voor het bereiken van het doel dat daarmee wordt beoogd. (rov. 3.13, tweede alinea, en 3.14)
(f) Ook als het doel van de afhandelingsregeling is om werknemers die in het geheel geen VUT-rechten meer hebben onder de nieuwe regeling, daarvoor te compenseren, is dit aanzienlijke verschil in beloning geen passend en noodzakelijk middel in de zin van art. 7 WGBLA. Het verschil is evenmin te rechtvaardigen vanuit de gedachte dat jongere werknemers onder de nieuwe regeling in het geheel geen VUT-rechten meer hebben en daarvoor worden gecompenseerd. De situatie waarin het ongerechtvaardigde onderscheid zich voordoet, ontstaat immers op het moment dat [verweerders] ervoor zouden kiezen geen gebruik te maken van de VUT-regeling. NLR had hun een vergelijkbare eindejaarsuitkering kunnen toekennen op het moment dat zou zijn gebleken dat zij geen gebruik van de VUT-regeling zouden maken. De afhandelingsregeling maakt derhalve een verboden onderscheid naar leeftijd. (rov. 3.15-3.16)
(g) [verweerders] hebben op grond van de WGBLA, mede gezien art. 7:611 BW, recht op een gelijke beloning.
Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel wordt die beloning vastgesteld op het bedrag dat een werknemer geboren in naastgelegen leeftijdscategorie met geboortedatum in 1950, aan eindejaarsuitkering zou hebben ontvangen indien deze, zoals [verweerders] , tot de leeftijd van 65 jaar zou hebben doorgewerkt.
De omstandigheid dat NLR bij toewijzing van de vorderingen van [verweerders] het beginsel van kostenneutraliteit (opbrengst van de afschaffing van de VUT-regeling afgezet tegen de kosten van de nieuwe regeling en de afhandelingsregeling) niet kan handhaven, moet voor haar rekening blijven. (rov. 3.17-3.19)