Uitspraak
zetelende te Haarlem,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
28 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Provincie Noord-Holland tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De Provincie had beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van 18 februari 2015, waarin de rechtbank had geoordeeld over een onteigeningskwestie en de daarbij behorende schadeloosstelling. Chipshol IV B.V. en een tweede verweerder hadden (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld. De zaak betreft de vraag of de schadevergoeding die de Provincie dient te betalen aan Chipshol en de tweede verweerder, in overeenstemming is met de geldende juridische normen en of de rechtbank de juiste maatstaven heeft gehanteerd bij het vaststellen van de schadeloosstelling.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de Provincie zijn aangevoerd in de cassatie niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft bekrachtigd en de Provincie in de kosten van het geding heeft veroordeeld.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de toepassing van het onteigeningsrecht en de criteria voor schadeloosstelling in vergelijkbare gevallen. De beslissing benadrukt ook het belang van de rechtszekerheid en de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot onteigeningskwesties.