Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
28 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker op 16 augustus 2016 een verzoek tot cassatie ingediend bij de Hoge Raad. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Dit was gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verzoeker had de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De uitspraak werd gedaan op 28 oktober 2016 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders en C.E. du Perron betrokken waren. De openbare uitspraak werd gedaan door raadsheer G. de Groot.