Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van de in die verzoeken vermelde arresten van de
Hoge Raad der Nederlanden.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan over de verzoeken tot herziening van eerdere arresten, ingediend door de belanghebbende. De verzoeken waren ingediend onder de nummers 16/02476 en 16/02477. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzoeken tot herziening niet ontvankelijk zijn, omdat zij niet voldoen aan de vereisten zoals gesteld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De ingediende verzoekschriften bevatten geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot herziening van de eerdere arresten zouden kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van de verzoeken tot herziening nauwkeurig onderzocht. Het oordeel was dat de verzoeken geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, wat betekent dat de Hoge Raad niet verder ingaat op de inhoud van de verzoeken. Dit besluit is genomen na overleg met de Procureur-Generaal, en de Hoge Raad heeft de verzoeken derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad, gezien het feit dat de zaken 16/02476 en 16/02477 gevoegd zijn behandeld, besloten het griffierecht te beperken tot een bedrag van € 124. Dit bedrag zal door de Griffier van de Hoge Raad aan de belanghebbende worden teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan, en de betrokken rechters waren C. Schaap als voorzitter, Th. Groeneveld en J. Wortel, met F. Treuren als waarnemend griffier.