Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
25 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 augustus 2015 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een incident waarbij hij met een aardappelmesje stak in het been, arm en tweemaal in de rug van het slachtoffer, wat leidde tot de beschuldiging van poging doodslag. De Hoge Raad heeft op 25 oktober 2016 het beroep in cassatie beoordeeld.
De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten O.J. Much en M.C. Levy, diende een schriftuur in, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.