ECLI:NL:HR:2016:2361

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/03320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in het kader van WSNP en nieuwe schulden

In deze zaak hebben verzoeksters, die betrokken zijn bij een WSNP-procedure, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had eerder geoordeeld in de zaken met insolventienummers C/03/14/905 R en C/03/14/904 R, waarbij het hof op 23 juni 2016 een arrest heeft gewezen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de verzoeksters geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat de verzoeksters klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, in overeenstemming met artikel 80a lid 1 RO, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2016 en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03320
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoekster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeksters zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeksters]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken met insolventienummers C/03/14/905 R en C/03/14/904 R van de rechtbank Limburg van 5 april 2016;
b. het arrest in de zaak 200.189.495/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeksters] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

3.1
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-6).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 oktober 2016.