In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 16/00883. De zaak betreft een geschil over de betaling van overdrachtsbelasting door belanghebbende, die op 9 juni 2011 de eigendom van een onroerende zaak verkreeg en op 9 juli 2011 een bedrag aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan heeft. Belanghebbende maakte bezwaar tegen het door haar voldane bedrag, maar de Inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond. De Rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën in cassatie gingen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De middelen van de Staatssecretaris daarentegen slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad (zaaknummer 16/00801).
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Tevens is er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.