ECLI:NL:HR:2016:235

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
15/05019
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in faillissementsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep in het faillissementsrecht. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De curator, A. Verkerk q.q., was niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het verloop van het geding.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld aan de hand van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in het faillissementsrecht.

Uitspraak

12 februari 2016
Eerste Kamer
15/05019
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
A. VERKERK q.q.,
kantoorhoudende te Nieuw-Lekkerland,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak C/10/14/847 F van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2014 en 14 juli 2015;
b. de beschikking in de zaak 200.173.733/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 oktober 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring het cassatieberoep op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 10-15).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
12 februari 2016.