Uitspraak
wonende te [woonplaats],
kantoorhoudende te Nieuw-Lekkerland,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
12 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep in het faillissementsrecht. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De curator, A. Verkerk q.q., was niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld aan de hand van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de strikte toepassing van de regels omtrent ontvankelijkheid in het faillissementsrecht.