Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoekster, die een toelatingsverzoek had ingediend in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waar verzoekster eerder in het geding betrokken was. De rechtbank had op 25 april 2016 een vonnis gewezen en het gerechtshof had op 21 juni 2016 een arrest uitgesproken. De Hoge Raad oordeelt dat verzoekster geen minnelijk traject heeft gevolgd, zoals vereist onder artikel 285 lid 1, onder f, van de Faillissementswet (Fw). Bovendien was de schuldsaneringsregeling al eerder op verzoekster van toepassing geweest binnen de termijn van tien jaar, zoals vermeld in artikel 288 lid 2, aanhef en onder d, Fw. De Hoge Raad concludeert dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt daarom het beroep van verzoekster.