ECLI:NL:HR:2016:2342

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/03261
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in het kader van WSNP en afdrachtplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder op 21 juni 2016 een arrest gewezen in een zaak die verband hield met de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en de afdrachtplicht van de verzoeker. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen, waaronder een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2016, en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03261
EE/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/09/14/543 R van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.188.582/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 oktober 2016.