ECLI:NL:HR:2016:2319

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
16/00803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en dwangsom bij bezwaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op een geschil over een door belanghebbende voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. Belanghebbende had op 31 mei 2011 de eigendom van een onroerende zaak verkregen en op 27 juni 2011 een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, dat door de Inspecteur ongegrond werd verklaard, volgde een procedure bij de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank oordeelde dat er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld en deze gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof vernietigd moest worden, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Dit arrest is van belang voor de toepassing van de regels omtrent dwangsommen in het bestuursrecht, en de Hoge Raad heeft in deze zaak verwezen naar een eerder arrest met nummer 16/00801, waarin relevante overwegingen zijn opgenomen. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd.

Uitspraak

14 oktober 2016
Nr. 16/00803
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 december 2015, nr. 14/00850, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/3490) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 31 mei 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft zij op 27 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens is tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur uitvoerig gecorrespondeerd over dit bezwaar.
2.2.
Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij, op grond van het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. van de Awb. Op het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de Rechtbank beslist dat geen ingebrekestelling in de zin van die bepaling heeft plaatsgevonden.
2.3.
De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 16/00801 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.