ECLI:NL:HR:2016:2296

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
16/00597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest wegens ne bis in idem in een strafzaak met gekwalificeerde diefstal

Op 11 oktober 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met zaaknummer 16/00597. De aanvraag tot herziening was ingediend door de aanvrager, die eerder was veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. De aanvrager stelde dat hij eerder al was veroordeeld voor hetzelfde feit, wat in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag gegrond was, omdat de aanvrager bij een eerdere veroordeling door de Politierechter in de Rechtbank Utrecht op 12 oktober 2011 al was bestraft voor hetzelfde feit. Dit gegeven was niet bekend bij de rechter tijdens de eerdere zittingen, wat aanleiding gaf tot de herziening. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zou verklaren en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zou verklaren in de vervolging. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde het eerdere arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2014, evenals het vonnis van de Politierechter van 24 mei 2012. De Officier van Justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de aanvrager.

Uitspraak

11 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/00597 H
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2014, nummer 21/003331-12, ingediend door C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Veenendaal, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met bevestiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 24 mei 2012 - de aanvrager in de zaak met parketnummer 16/008461-12 ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de aanvrager bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 12 oktober 2011, parketnummer 16/600944-11, is veroordeeld ter zake van hetzelfde feit als ter zake waarvan de aanvrager bij het onder 1 genoemde arrest in de zaak met parketnummer 16/008461-12 is veroordeeld. Indien het Hof dat het arrest heeft gewezen waarvan herziening wordt verzocht met die veroordeling bekend was geweest, zou dat hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de aanvrager.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en dat de Hoge Raad de Officier van Justitie om doelmatigheidsredenen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging in de zaak waarvan thans herziening wordt gevraagd.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus gegrond. Omdat na verwijzing geen ander oordeel mogelijk zal zijn dan dat het arrest van het Hof van 4 juli 2014 zal worden vernietigd en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vervolging, zal om redenen van doelmatigheid deze verwijzing achterwege blijven en zal de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
vernietigt het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2014 en het daarbij bevestigde vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 24 mei 2012;
verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de aanvrager ter zake van het in de zaak met parketnummer 16/008461-12 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2016.