ECLI:NL:HR:2016:2281

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
15/02208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontruiming van kraakpand met asielzoekers en bed-bad-broodregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een kort geding betreffende de ontruiming van een kraakpand waarin uitgeprocedeerde asielzoekers verbleven. De zaak betreft de vraag of de bed-bad-broodregeling als alternatief voor de ontruiming voldoende is, en hoe deze regeling zich verhoudt tot de proportionaliteitstoets onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880, en HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:607, om de juridische context te schetsen.

De eisers, twee asielzoekers, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 31 maart 2015 uitspraak deed in deze zaak. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de juridische kaders rondom ontruimingen en de rechten van asielzoekers.

Uitspraak

7 oktober 2016
Eerste Kamer
15/02208
EE/JS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/13/579586/KG ZA 15-49 van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 20 februari 2015;
b. het arrest in de zaak 200.166.076/01 van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 7
oktober 2016.