In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzet tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 21 juli 2014 tot en met 20 oktober 2014. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.