ECLI:NL:HR:2016:2261

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
16/02003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan de Verenigde Staten ter uitvoering van een gevangenisstraf opgelegd in het kader van plea bargaining voor cocaïnesmokkel

Op 4 oktober 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/02003. Het beroep in cassatie was ingesteld door de veroordeelde, die in de Verenigde Staten van Amerika werd gevraagd om uitlevering. De zaak betreft een gevangenisstraf die was opgelegd in het kader van plea bargaining voor samenspanning om cocaïne te distribueren. De Rechtbank Den Haag had op 31 maart 2016 een verzoek tot uitlevering van de Verenigde Staten behandeld, waarbij de veroordeelde, geboren in 1956, betrokken was.

De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten B. Stapert en D.M. Kamp, diende een schriftuur in, waarop de Advocaat-Generaal P.C. Vegter concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de veroordeelde geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat er onvoldoende belang bij het cassatieberoep zou zijn of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.

Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/02003 U
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 31 maart 2016, nummer RK 16/719, op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze hebben B. Stapert en D.M. Kamp, beiden advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman B. Stapert heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.