Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
4 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 20 maart 2015, waarin een gevangenisstraf van twaalf jaren was opgelegd. De advocaat van de verdachte, A.A. Franken, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, die volgens hem verminderd kan worden naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft de motiveringsklacht over de verwerping van het putatief noodweer(exces) verweer beoordeeld. Het eerste middel dat door de verdachte is ingediend, werd niet gegrond verklaard, omdat het niet leidde tot cassatie en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd van twaalf jaren naar elf jaren en zes maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak werd gedaan op 4 oktober 2016 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.