ECLI:NL:HR:2016:2246

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
16/01639
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verwerping putatief noodweer(exces) verweer en overschrijding redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van het hof van 20 maart 2015, waarin een gevangenisstraf van twaalf jaren was opgelegd. De advocaat van de verdachte, A.A. Franken, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, die volgens hem verminderd kan worden naar de gebruikelijke maatstaf.

De Hoge Raad heeft de motiveringsklacht over de verwerping van het putatief noodweer(exces) verweer beoordeeld. Het eerste middel dat door de verdachte is ingediend, werd niet gegrond verklaard, omdat het niet leidde tot cassatie en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf moest worden verminderd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd van twaalf jaren naar elf jaren en zes maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak werd gedaan op 4 oktober 2016 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 16/01639
IV/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 maart 2015, nummer 20/001581-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, die verminderd kan worden naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.