ECLI:NL:HR:2016:2239

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/02160
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtreding van tijdelijk huisverbod en de erkenning van opzet door de verdachte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van een tijdelijk huisverbod. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verdachte voldoende heeft erkend dat hij opzettelijk het huisverbod heeft overtreden. De verdachte, geboren in 1942, had een huisverbod opgelegd gekregen door de burgemeester en werd beschuldigd van het betreden van de woning en zich in de nabijheid daarvan ophouden in strijd met het huisverbod. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaring van de verdachte niet voldoende is om te concluderen dat hij met opzet heeft gehandeld in strijd met het huisverbod. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 4 oktober 2016.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/02160
CB/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 april 2015, nummer 22/001052-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof. Het beroep van de verdachte is blijkens de daarvan opgemaakte akte niet gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 09/139377-13 impliciet primair tenlastegelegde. Het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof is - blijkens de daarvan opgemaakte akte - uitsluitend gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 09/819243-13 tenlastegelegde.
Namens de verdachte heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het bij dagvaarding II (parketnummer 09/819281-13) onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 09/819281-13 onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv. Het voert daartoe aan dat de verdachte niet heeft bekend dat hij opzettelijk het huisverbod heeft overtreden.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met het bovengenoemde parketnummer overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
"Dagvaarding II (parketnummer 09-819281-13)
1. hij als degene aan wie door de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod (in de zin van artikel 2 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod) was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op tijdstippen in de periode van 16 augustus 2013 tot en met 24 augustus 2013 (tot 14.58 uur) te [plaats], telkens in strijd met dat huisverbod, de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [a-straat], telkens heeft betreden en zich in de nabijheid van de in dit verbod genoemde woning heeft opgehouden.
2. hij als degene aan wie door de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod (in de zin van artikel 9 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod) was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 24 augustus 2013 vanaf 14.58 uur te [plaats], in strijd met dat huisverbod zich in de nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan de [a-straat], heeft opgehouden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv. Het arrest van het Hof houdt dienaangaande in:
"Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft afgelegd en nadien niet anders heeft verklaard en door hem en zijn raadsvrouw geen vrijspraak ter zake is bepleit, is het hof van oordeel dat overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
1. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2015.
2. Een geschrift, zijnde een beschikking van de burgemeester van 14 augustus 2013 houdende het opleggen van een huisverbod (artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod) (pag. 19 en 20).
3. Een geschrift, zijnde een beschikking van de burgemeester van 23 augustus 2013 houdende het verlengen van een huisverbod (artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod) (pag. 23 en 24)."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2015 heeft de verdachte aldaar onder meer verklaard:
"Het klopt dat ik in de periode van 16 tot en met 24 augustus 2013 en op 24 augustus 2013 in en in de nabijheid van de woning aan de [a-straat] te [plaats] ben geweest. Er was toen niemand anders in deze woning. De wijkagent had tegen mij gezegd dat het prima was dat ik daar sliep."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
- Art. 1, aanhef en onder b, Wet tijdelijk huisverbod:
"huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven."
- Art. 11 Wet tijdelijk huisverbod:
"1. De uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, gegeven huisverbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
2. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven."
2.4.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 11 Wet tijdelijk huisverbod. Daarom moeten de in deze tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende woorden "in strijd met dat huisverbod" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.4.2.
In aanmerking genomen dat de in art. 11 Wet tijdelijk huisverbod strafbaar gestelde gedragingen een misdrijf opleveren, moet worden aangenomen dat het handelen in strijd met een huisverbod als daar bedoeld slechts strafbaar is indien het opzet van de uithuisgeplaatste - al dan niet in voorwaardelijke vorm - is gericht op het betreden en het zich in de nabijheid bevinden van de woning ten aanzien waarvan hem een huisverbod was opgelegd.
2.5.
De in 2.2.3 weergegeven verklaring van de verdachte houdt niet in dat hij heeft erkend dat hij met voormeld opzet heeft gehandeld. Gelet hierop is 's Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid, Sv niet zonder meer begrijpelijk.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel en het tweede en derde namens de verdachte voorgestelde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel
onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 09/819281-13 onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.