Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
4 oktober 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van een tijdelijk huisverbod. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verdachte voldoende heeft erkend dat hij opzettelijk het huisverbod heeft overtreden. De verdachte, geboren in 1942, had een huisverbod opgelegd gekregen door de burgemeester en werd beschuldigd van het betreden van de woning en zich in de nabijheid daarvan ophouden in strijd met het huisverbod. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaring van de verdachte niet voldoende is om te concluderen dat hij met opzet heeft gehandeld in strijd met het huisverbod. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot de tenlastelegging en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 4 oktober 2016.