ECLI:NL:HR:2016:2237

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
14/05516
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en kwalificatie van het bewezenverklaarde feit in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte. De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2014, waarin de verdachte was veroordeeld voor het verkopen van hennep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte had gekwalificeerd als een misdrijf, terwijl het feit in werkelijkheid een overtreding betrof volgens de Opiumwet. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof toepassing had gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat er geen straf of maatregel werd opgelegd. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de verdachte om in cassatie te gaan, en verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van feiten in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

4 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 14/05516
ABG/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 oktober 2014, nummer 22/001390-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 30 december 2012 te 's-Gravenhage heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan A. Jaouid (geboren op 31-10-1996), een hoeveelheid van ongeveer 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.1.2.
Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"zij op 30 december 2012 te 's-Gravenhage heeft verkocht aan [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] -1996), een hoeveelheid van ongeveer 2 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.1.3.
Het Hof heeft het aldus bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, begaan door een rechtspersoon."
2.1.4.
Het Hof heeft ter zake van dat feit toepassing gegeven aan art. 9a Sr en bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2.2.
Het overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaarde feit levert op de overtreding voorzien en strafbaar gesteld in art. 3, onder B, in verbinding met art. 11, eerste lid, Opiumwet. Het Hof heeft het bewezenverklaarde dus ten onrechte gekwalificeerd als het in art. 3, onder B, in verbinding met art. 11, tweede lid, Opiumwet strafbaar gestelde misdrijf. Het bestreden arrest bevat derhalve een kennelijke misslag en dient te worden aangemerkt als een uitspraak betreffende een overtreding in de zin van art. 427, tweede lid, Sv.
2.3.
Ingevolge art. 427, tweede lid, Sv staat, nu het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 9a Sr, tegen het bestreden arrest beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2016.