Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
30 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De rechtbank had eerder op 4 maart 2016 een beschikking gegeven in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), waarin een machtiging tot voortgezet verblijf werd verleend. De betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld, maar de officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De Procureur-Generaal heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.