ECLI:NL:HR:2016:2225

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/05550
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van een kort geding tot staking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf en de overschrijding van het wettelijk strafmaximum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser], die verblijft in de Penitentiaire Inrichting te Vught. De zaak betreft een kort geding tot staking van de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. De eiser stelde dat er een misslag was in het strafvonnis, omdat het wettelijk strafmaximum was overschreden bij cumulatie van straffen, zoals bedoeld in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwijst naar het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken en de relevante bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (art. 5 EVRM).

De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de eiser ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

30 september 2016
Eerste Kamer
15/05550
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
t e g e n
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/449835/KG ZA 13-1006 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.138.048/01 van het gerechtshof Den Haag van 29 september 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter en de raadsheren V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
30 september 2016.