Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verlenging van een arbeidsovereenkomst. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Teuben, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 17 maart 2015 was gewezen. De zaak betrof de vraag of een aanvankelijk voor één jaar gesloten arbeidsovereenkomst was verlengd voor opnieuw één jaar of voor onbepaalde tijd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Middelburg en arresten van het hof, die aan deze uitspraak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiseres niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op € 393,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de schriftelijke vorm in cao's bij de verlenging van arbeidsovereenkomsten en bevestigt de eerdere uitspraken van lagere rechters. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.