In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de belanghebbende een verzoek tot wraking ingediend, dat op 23 september 2016 is afgewezen. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de Procureur-Generaal gehoord en heeft de zaak openbaar uitgesproken. Het arrest is gewezen door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, en is in het openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.