ECLI:NL:HR:2016:2210

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
16/02115
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 17 juli 2015, waarin een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting aan de orde was. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd om redenen van proceseconomie in het midden gelaten of de belanghebbende ten aanzien van het verschuldigde griffierecht een beroep kon doen op betalingsonmacht. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

30 september 2016
Nr. 16/02115
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 12 februari 2016, nr. BRE 15/164, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 17 juli 2015 betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
Om redenen van proceseconomie zal de Hoge Raad in het midden laten of belanghebbende ten aanzien van het verschuldigde griffierecht een beroep kan doen op betalingsonmacht.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.