In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 februari 2016, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, voldoende grond bieden voor behandeling in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.