ECLI:NL:HR:2016:2207

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
16/01034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 16/01034. Het beroep in cassatie was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 12 januari 2016, die betrekking had op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 11 september 2015.

De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij belanghebbende een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende de gelegenheid gegeven om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en in te dienen. Ondanks het indienen van een betalingsspecificatie van het UWV, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat niet voldaan was aan de geldende criteria.

De griffier heeft belanghebbende vervolgens gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de griffier belanghebbende in een brief van 11 augustus 2016 gevraagd om opheldering. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 5 september 2016 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

30 september 2016
Nr. 16/01034
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Nederlandvan 12 januari 2016, nr. LEE 15/1597 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 11 september 2015 betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe is de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende de gevraagde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad geretourneerd. Tevens heeft zij daarbij gevoegd een betalingsspecificatie van het UWV van 4 mei 2016 betreffende een WW-uitkering aan haar echtgenoot over de periode 1 april tot en met 30 april 2016.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens heeft de griffier bij brief van 31 mei 2016 het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 6 juli 2016, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij brief van 11 augustus 2016 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 5 september 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.