Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag door de verdachte, die met een mes op een vriend heeft ingestoken. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad na een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 juni 2015. De verdachte heeft een beroep in cassatie ingesteld, maar de schriftuur is pas na afloop van de wettelijke termijn bij de Hoge Raad ingekomen. Dit heeft geleid tot de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het beroep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, omdat de schriftuur niet tijdig is ingediend, in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieverzoek. Het arrest is gewezen op 27 september 2016 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.