ECLI:NL:HR:2016:2204

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15/03921
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak gaat het om een poging tot doodslag door de verdachte, die met een mes op een vriend heeft ingestoken. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad na een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 juni 2015. De verdachte heeft een beroep in cassatie ingesteld, maar de schriftuur is pas na afloop van de wettelijke termijn bij de Hoge Raad ingekomen. Dit heeft geleid tot de vraag of de verdachte ontvankelijk is in het beroep. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte, omdat de schriftuur niet tijdig is ingediend, in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieverzoek. Het arrest is gewezen op 27 september 2016 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03921
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 juni 2015, nummer 22/003581-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.J. Kolmeijer, advocaat te Rhoon, een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2016.