ECLI:NL:HR:2016:220

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/03611
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van middelen zonder therapeutische werking als geneesmiddel onder de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer. De zaak betreft de kwalificatie van middelen zonder therapeutische werking als geneesmiddel volgens de Geneesmiddelenwet. De verdachte was betrokken bij de bereiding van geneesmiddelen zonder de vereiste vergunning, wat in strijd is met artikel 18 van de Geneesmiddelenwet. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak van het Hof nadere motivering behoeft, vooral in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Markus D. en G. (C-358/13 en C-181/14). De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de feiten 1, 5 en 6 en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, maar dat er wel aanleiding was voor ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/03611 E
MD/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 21 januari 2014, nummer 22/004115-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair, 3, 4 primair, 5 primair, 6 primair en 7 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. I. van Straalen en mr. M.J.N. Vermeij, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de feiten 1, 5 en 6 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Mr. Van Straalen heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"1. [medeverdachte 4] in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid immers heeft die [medeverdachte 4] opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel (telkens) bestond uit onder meer mCPP (Meta Chloor Phenyl Piperazine) dan wel een stof bevattende mCPP, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- die [medeverdachte 4] te vergezellen naar de tabletteerinrichting in de/een kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] en
- bezoeken aan de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft gebracht en
- die [medeverdachte 4] te vervoeren naar en/of van de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de
[a-straat 1] te [plaats] en
- met die [medeverdachte 4] vanuit een loods aan de [b-straat] te [plaats] ophalen van onderdelen van een tabletteermachine en die onderdelen vervoeren naar en/of overbrengen naar de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats], zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet;
5. [medeverdachte 4] in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid, immers heeft die [medeverdachte 4] opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet (gemengd met een andere stof of stoffen en/of) tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel bestond uit onder meer Sildenafil dan wel een stof bevattende Sildenafil, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- die [medeverdachte 4] te vergezellen naar de tabletteerinrichting in de/een kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] en
- bezoeken aan de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft gebracht en
- die [medeverdachte 4] te vervoeren naar en/of van de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] en
- met die [medeverdachte 4] vanuit een loods aan de [b-straat] te [plaats] ophalen van onderdelen van een tabletteermachine en die onderdelen vervoeren naar en/of overbrengen naar de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats], zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet;
6. [medeverdachte 4] in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid, immers heeft die [medeverdachte 4] opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet (gemengd met een andere stof of stoffen) tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel bestond uit onder meer 4-methylmethcathinon, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft en/of Breda opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- die [medeverdachte 4] te vergezellen naar de tabletteerinrichting in de/een kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] en
- bezoeken aan de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft gebracht en
- die [medeverdachte 4] te vervoeren naar en/of van de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats] en
- met die [medeverdachte 4] vanuit een loods aan de [b-straat] te [plaats] ophalen van onderdelen van een tabletteermachine en die onderdelen vervoeren naar en/of overbrengen naar de tabletteerinrichting in de kelderbox aan de [a-straat 1] te [plaats], zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet."
3.2.
Het Hof heeft het aldus bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"medeplichtigheid aan opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd."
3.3.1.
Op 1 juli 2007 is de Wet van 8 februari 2007 tot vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Stb. 2007, 93) in werking getreden. De nieuwe Geneesmiddelenwet voorziet in de implementatie van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004.
3.3.2.
Bij de beoordeling van de bestreden uitspraak zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 18, eerste lid, Geneesmiddelenwet:
"Het is verboden om zonder vergunning van Onze Minister geneesmiddelen voor onderzoek te bereiden of in te voeren. Het is voorts verboden om zonder vergunning van Onze Minister andere geneesmiddelen dan die bedoeld in de eerste volzin, te bereiden, in te voeren, af te leveren of uit te voeren dan wel een groothandel te drijven. Het is tevens verboden om een groothandel te drijven in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend."
- art. 1, eerste lid onder b, Geneesmiddelenwet:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. geneesmiddel: een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
1°. het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
2°. het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
3°. het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen;
(...)"
3.3.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de nieuwe Geneesmiddelenwet houdt onder meer in:
"Artikel 1
Eerste lid, onder b (geneesmiddel)
Uitgangspunt voor de definitie van geneesmiddel is uiteraard de definitie van geneesmiddel, zoals opgenomen in richtlijn 2001/83/EG. Voorts is gekeken naar de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ) met betrekking tot het begrip geneesmiddel en naar de huidige definitie van geneesmiddel in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG).
Bovendien is artikel 1 van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PbEG L 169) - hierna te noemen: richtlijn 93/42/EEG - alsmede artikel 1 van de Wet medische hulpmiddelen (WMH) in de beschouwing betrokken.
(...)
De definitie van geneesmiddel in artikel 1 van richtlijn 2001/83/EG bestaat uit twee delen en luidt als volgt:
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens.
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie die aan de mens kan worden toegediend teneinde een medische diagnose te stellen of om fysiologische functies bij de mens te herstellen, te verbeteren of te wijzigen, wordt eveneens als geneesmiddel beschouwd.
Deze tweedeling komt er op neer dat een product een geneesmiddel is op grond van zijn presentatie of op grond van zijn werking en dus ook op grond van beide aspecten. Deze twee aspecten zijn uiteraard ook in de onderhavige begripsbepaling opgenomen. Materieel is er ter zake van deze twee aspecten dus geen verschil met de richtlijnbepaling." (Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, nr. 3, p. 24-25)
3.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn uitspraak van 10 juli 2014 (C-358/13 en C-181/14, ECLI:EU:C:2014:2060) in de zaken Markus D. en G., dat is gewezen na het bestreden arrest van 21 januari 2014, met betrekking tot het begrip 'geneesmiddel' in art. 1, punt 2, sub b, van Richtlijn 2001/83, zoals hiervoor onder 3.3.3 is weergegeven, voor recht verklaard:
"Artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet vallen substanties zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, waarvan de effecten beperkt zijn tot louter een wijziging van de fysiologische functies, zonder dat zij direct of indirect een gunstige invloed kunnen hebben op de menselijke gezondheid, en die alleen maar worden geconsumeerd om een roes op te wekken en bij consumptie schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid."
3.5.
In het licht van voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie en op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13 en 14 behoeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat ten aanzien van de in de bewezenverklaring van de feiten 1, 5 en 6 genoemde stoffen sprake is van geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, eerste lid onder b, Geneesmiddelenwet, nadere motivering. De Hoge Raad ziet daarin aanleiding de bestreden uitspraak in zoverre te vernietigen.

4.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 5 en 6 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, opdat de zaak wat betreft het onder 1 subsidiair, 5 subsidiair en 6 subsidiair tenlastegelegde op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2016.