Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De feiten
Aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), wonende te [plaats 1] aan de [a-straat 1] , is vanaf 8 september 1998 door de Gemeente De Ronde Venen (hierna: de Gemeente) een uitkering toegekend op basis van achtereenvolgens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, naar de norm van een alleenstaande.
Uit observaties van 14 maart 2012 tot en met 4 april 2012 volgt dat er naast [betrokkene 1] ook twee volwassen mannen in haar woning wonen, waaronder haar volwassen zoon [verdachte] .
Dit wordt bevestigd door de verklaringen van buren van [betrokkene 1] .
Getuige [getuige 1] , heeft als volgt verklaard: Ik woon aan de [a-straat 2] in [plaats 1] , sinds 1989. Op [a-straat 1] wonen onze naaste buren. Dit gezin is een maand nadat wij hier zijn komen wonen in de woning naast ons ingetrokken. Het gezin bestaat uit een man [betrokkene 2] , vrouw [betrokkene 1] en zoons [verdachte] en [betrokkene 3] . [betrokkene 3] is al lang geleden ergens anders gaan wonen. [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [verdachte] zijn hier altijd blijven wonen. [betrokkene 2] is een jaartje weg geweest omdat ze in scheiding lagen. Dat kan wel tussen de 5 en 10 jaar geleden zijn. Daarna is [betrokkene 2] weer teruggekomen en gebleven.
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat op [a-straat 1] een man, vrouw en kind wonen. De zoon is boven de 40. Zelf wonen zij op [a-straat 3] sinds 1986. De situatie is altijd zo geweest sinds zij hier wonen.
[verdachte] staat ingeschreven op een adres in [plaats 2] . Uit de verklaring van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , omwonenden van de betreffende woning, volgt dat [verdachte] slechts enkele dagen per maand in de betreffende woning verblijft.
Dat [verdachte] niet op het adres van GBA-inschrijving in [plaats 2] , maar in de woning [betrokkene 1] verblijft, wordt bevestigd door zijn werkgever, die verklaart dat [verdachte] administratief in [plaats 2] staat ingeschreven, maar dat zijn bedrijfsbus 's nachts op het adres [betrokkene 1] in [plaats 1] wordt bevoorraad.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] sinds circa 2000 bij haar woont. [betrokkene 1] betaalt de kosten van huur, kookt en wast voor hem. [verdachte] betaalt haar hiervoor geen vergoeding. [betrokkene 1] heeft verder verklaard dat zij sinds 12 jaar samen op vakantie gaat met [verdachte] , welke vakantie zowel door [verdachte] als door haar ex-man [betrokkene 2] wordt betaald. [verdachte] heeft vlonders betaald voor in de voor- en achtertuin [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] heeft bij de Gemeente geen opgave gedaan van het feit dat [verdachte] bij haar verbleef. Evenmin heeft [betrokkene 1] inkomsten opgegeven van [verdachte] .
Na juni 2012 is aan [betrokkene 1] geen uitkering meer verstrekt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [betrokkene 1] een uitkering ontving. Hij heeft verder verklaard dat hij geen vergoeding betaalt aan [betrokkene 1] .
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [betrokkene 1] vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 hun hoofdverblijf hadden in de woning van [betrokkene 1] te [plaats 1] .
Uit het voorgaande volgt eveneens dat [betrokkene 1] , anders dan door de verdediging is bepleit, vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 een gezamenlijke huishouding voerde met [verdachte] . Niet alleen hadden [verdachte] en [betrokkene 1] hetzelfde hoofdverblijf, ook was sprake van een zorg voor elkaar, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand.
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [betrokkene 1] een uitkering ontving. Het is een feit van algemene bekendheid dat een alleenstaande die een uitkering ontvangt geen recht meer op die (volledige) uitkering heeft indien deze een gezamenlijke huishouding voert. Gelet op het feit dat [verdachte] met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding voerden, [verdachte] en [betrokkene 2] ieder een eigen inkomen hadden en [betrokkene 1] niettemin een uitkering ontving, wist [verdachte] dat het niet anders kon zijn dan dat [betrokkene 1] niet aan de Gemeente had meegedeeld dat [verdachte] en [betrokkene 2] bij haar woonden. [verdachte] wist aldus dat [betrokkene 1] ten onrechte een uitkering van de Gemeente ontving. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitkering van [betrokkene 1] , aangezien van de uitkering van [betrokkene 1] de kosten voor huur, gas, licht en boodschappen werden betaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan."