Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
27 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor drie diefstallen die plaatsvonden in oktober en november 2013, en kreeg een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, naast de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging door het Hof ontoereikend was. De Hoge Raad merkte op dat de vaststellingen van het Hof, dat de verdachte ten tijde van de feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk, niet begrijpelijk waren, omdat de verdachte niet kon uitleggen waarom hij deze feiten had gepleegd ondanks deze gunstige omstandigheden. Dit leidde tot de conclusie dat de strafoplegging niet voldoende was gemotiveerd.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van de straf.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral wanneer er sprake is van omstandigheden die de verdachte in een positiever daglicht stellen. De Hoge Raad heeft de zaak voor verdere behandeling terugverwezen naar het Hof, zodat de straf opnieuw kan worden vastgesteld met een deugdelijke motivering.