In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak waartegen cassatie is ingesteld betreft een beslissing van 29 juni 2010, nr. 10/160 WWB, die op zijn beurt voortvloeit uit een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 18 december 2009 (nr. 09/248). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennisneemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 23 september 2016, waarbij het beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.