In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat door belanghebbende was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 18 december 2009. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij het van belang is dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van bestuursrechters indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de Hoge Raad kan oordelen over cassatieberoepen, vooral in het bestuursrecht.