ECLI:NL:HR:2016:2174

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
16/02146
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep in verband met verschoonbare termijnoverschrijding in WSNP-zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 april 2016 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 januari 2016. De kern van de zaak draait om de vraag of verzoekster ontvankelijk is in haar cassatieberoep, waarbij artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO) van toepassing is.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat noch verzoekster, noch haar beschermingsbewindvoerder of haar advocaat ter zitting is verschenen. Bovendien heeft het hof in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet op de hoogte was van het vonnis waarvan beroep. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte procesvoering in het kader van de WSNP (Wet schuldsanering natuurlijke personen) en de gevolgen van termijnoverschrijding. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

23 september 2016
Eerste Kamer
16/02146
LZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/16/404610/ FT RK 15/2505 van de rechtbank Midden-Nederland van 13 januari 2016;
b. het arrest in de zaak 200.184.568 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a lid 1 RO.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Het hof heeft in rov. 2.4 vastgesteld dat noch [verzoekster], noch haar beschermingsbewindvoerder of haar advocaat ter zitting is verschenen, en in rov. 3.6 de stelling van [verzoekster] dat zij niet bekend was met het vonnis waarvan beroep, bij gebrek aan toelichting niet aannemelijk geacht. De daartegen gerichte klacht van onderdeel 2 dat niet van belang is of er zijdens [verzoekster] sprake is geweest van een fout, stuit af op de rechtspraak genoemd in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 september 2016.