In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende pensioenrecht. De zaak betreft een geschil tussen verschillende pensioenfondsen en een werkgever over de verplichting tot het afdragen van premies aan het pensioenfonds. De werkgever, Tussendiepen B.V., had in een eerdere procedure bij het gerechtshof Den Haag de stelling ingenomen dat zij niet met terugwerkende kracht premies hoefde af te dragen aan de Fondsen voor Metaalindustrie. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 27 mei 2011, waarin de basis voor de rechtsvraag werd gelegd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de Metaalfondsen c.s. niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het voorwaardelijk incidentele beroep van Geleiderail wordt niet behandeld, omdat het principale beroep faalt. De Hoge Raad veroordeelt Metaalfondsen c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van Geleiderail. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.