ECLI:NL:HR:2016:217

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/00482
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van middelen zonder therapeutische werking als geneesmiddel onder de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk bereiden van geneesmiddelen zonder vergunning, in strijd met de Geneesmiddelenwet. De Hoge Raad oordeelde dat middelen zonder therapeutische werking niet als geneesmiddel kunnen worden gekwalificeerd. Dit oordeel is in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Markus D. en G., waarin werd vastgesteld dat substanties die enkel fysiologische functies wijzigen zonder een gunstige invloed op de gezondheid te hebben, niet onder de definitie van geneesmiddel vallen.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de feiten 1, 2, 4 en 5 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen die in de bewezenverklaring waren opgenomen, nadere motivering vereisten om te kunnen vaststellen of deze stoffen als geneesmiddelen onder de Geneesmiddelenwet konden worden gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van geneesmiddel in de Geneesmiddelenwet en de relevante Europese richtlijnen.

Uitspraak

9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/00482
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 januari 2014, nummer 22/004111-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de feiten 1, 2, 4 en 5 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid, immers heeft hij opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel (telkens) bestond uit onder meer mCPP (Meta Chloor Phenyl Piperazine) dan wel een stof bevattende mCPP, zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet;
2. hij, in de periode van 11 december 2008 tot en met 2 juli 2009, te Delft en 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten de bereiding en de aflevering in pillen bevattende het geneesmiddel mCPP en/of MDMA en/of metamfetamine en/of amfetamine;
4. hij in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid, immers heeft hij telkens opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet (gemengd met een andere stof of stoffen) tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel bestond uit onder meer Sildenafil dan wel een stof bevattende Sildenafil, zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet;
5. hij in de periode van 1 juli 2007 tot en met 2 juli 2009 te Delft zonder vergunning van onze Minister een geneesmiddel, niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek, opzettelijk heeft bereid immers heeft hij opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet (gemengd met een andere stof of stoffen) tot tabletten gemaakt, welk geneesmiddel bestond uit onder meer 4-methylmethcathinon, zijnde de gebezigde terminologie als bedoeld in de Geneesmiddelenwet."
3.2.
Het Hof heeft het onder 1, 4 en 5 bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd".
3.3.1.
Op 1 juli 2007 is de Wet van 8 februari 2007 tot vaststelling van een nieuwe Geneesmiddelenwet (Stb. 2007, 93) in werking getreden. De nieuwe Geneesmiddelenwet voorziet in de implementatie van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004.
3.3.2.
Bij de beoordeling van de bestreden uitspraak zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 18, eerste lid, Geneesmiddelenwet:
"Het is verboden om zonder vergunning van Onze Minister geneesmiddelen voor onderzoek te bereiden of in te voeren. Het is voorts verboden om zonder vergunning van Onze Minister andere geneesmiddelen dan die bedoeld in de eerste volzin, te bereiden, in te voeren, af te leveren of uit te voeren dan wel een groothandel te drijven. Het is tevens verboden om een groothandel te drijven in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend."
- art. 1, eerste lid onder b, Geneesmiddelenwet:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. geneesmiddel: een substantie of een samenstel van substanties die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor:
1°. het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn bij de mens,
2°. het stellen van een geneeskundige diagnose bij de mens, of
3°. het herstellen, verbeteren of anderszins wijzigen van fysiologische functies bij de mens door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen;
(...)"
3.3.3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de nieuwe Geneesmiddelenwet houdt onder meer in:
"Artikel 1
Eerste lid, onder b (geneesmiddel)
Uitgangspunt voor de definitie van geneesmiddel is uiteraard de definitie van geneesmiddel, zoals opgenomen in richtlijn 2001/83/EG. Voorts is gekeken naar de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ) met betrekking tot het begrip geneesmiddel en naar de huidige definitie van geneesmiddel in de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG).
Bovendien is artikel 1 van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PbEG L 169) - hierna te noemen: richtlijn 93/42/EEG - alsmede artikel 1 van de Wet medische hulpmiddelen (WMH) in de beschouwing betrokken.
(...)
De definitie van geneesmiddel in artikel 1 van richtlijn 2001/83/EG bestaat uit twee delen en luidt als volgt:
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens.
Elke enkelvoudige of samengestelde substantie die aan de mens kan worden toegediend teneinde een medische diagnose te stellen of om fysiologische functies bij de mens te herstellen, te verbeteren of te wijzigen, wordt eveneens als geneesmiddel beschouwd.
Deze tweedeling komt er op neer dat een product een geneesmiddel is op grond van zijn presentatie of op grond van zijn werking en dus ook op grond van beide aspecten. Deze twee aspecten zijn uiteraard ook in de onderhavige begripsbepaling opgenomen. Materieel is er ter zake van deze twee aspecten dus geen verschil met de richtlijnbepaling." (Kamerstukken II, 2003/04, 29 359, nr. 3, p. 24-25)
3.4.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn uitspraak van 10 juli 2014 (C-358/13 en C-181/14, ECLI:EU:C:2014:2060) in de zaken Markus D. en G., dat is gewezen na het bestreden arrest van 21 januari 2014, met betrekking tot het begrip 'geneesmiddel' in art. 1, punt 2, sub b, van Richtlijn 2001/83, zoals hiervoor onder 3.3.3 is weergegeven, voor recht verklaard:
"Artikel 1, punt 2, sub b, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2004/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet vallen substanties zoals die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, waarvan de effecten beperkt zijn tot louter een wijziging van de fysiologische functies, zonder dat zij direct of indirect een gunstige invloed kunnen hebben op de menselijke gezondheid, en die alleen maar worden geconsumeerd om een roes op te wekken en bij consumptie schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid."
3.5.
In het licht van voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie en op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 en 12 behoeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat ten aanzien van de in de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 4 en 5 genoemde stoffen sprake is van geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, eerste lid onder b, Geneesmiddelenwet, nadere motivering. De Hoge Raad ziet daarin aanleiding de bestreden uitspraak in zoverre te vernietigen.

4.Slotsom

Nu het tweede en het derde middel niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2016.